Begroting 2019

Baten en lasten

Begrotingsrichtlijnen

Voor het opstellen van de begroting 2019–2022 worden voor het komende begrotingsjaar de
volgende richtlijnen voorgesteld:

Voor het opstellen van de begroting 2019–2022 worden voor het komende begrotingsjaar de
volgende richtlijnen voorgesteld:

  1. Het prijspeil in de materiële sector is hetzelfde als in de begroting 2018, plus 2,4% inflatiecorrectie; dit laat onverlet dat we wél reëel willen ramen (afwijkingen worden toegelicht en gemotiveerd).
  2. In het algemeen geldt het prijspeil van de begroting 2018, plus 2,4% inflatiecorrectie voor subsidies, de gemeenschappelijke regelingen en dergelijke, tenzij deze rechtstreeks zijn gekoppeld aan (bepaalde) personeelskosten of onder budgetfinanciering vallen, exclusief de zogenaamde waarderingssubsidies.
  3. De salariskosten ramen we op het niveau van 2018, plus 3,5% correctie voor salarisniveau en premies, op basis van de toegestane formatieomvang.
  4. We hanteren een salariskostenstijging van 3,5% voor de gesubsidieerde instellingen.
  5. We gaan voor het berekenen van de hoogte van de subsidies aan grote instellingen uit van een gewogen gemiddelde van de inflatiecorrectie voor materiële budgetten en de correctie voor lonen, namelijk 3,225% (¹).
  6. We houden rekening met deze door de raad vastgestelde perspectiefnota.
  7. Vervangingsinvesteringen en nieuw beleid ramen we in de primitieve begroting 2019–2022.
  8. Investeringen met een maatschappelijk nut hebben een afschrijvingsreserve.
  9. De tarieven voor de gemeentelijke belastingen, retributies, rechten en gebruiksvergoedingen worden bij het aanbieden van de begroting definitief behandeld (uitgangspunt is kostendekkendheid en/of inflatiecorrectie).
  10. Conform het beleid voor incidentele baten en lasten wordt de incidentele (netto)opbrengst van de OZB verantwoord onder de reserve Beleidsplan.
  11. De grondprijzen voor woningbouw en bedrijventerreinen worden door het college vastgesteld in de grondprijzenbrief en ter informatie gestuurd aan de raad(scommissie).
    Uitgangspunt voor grondprijzen is:
    1. aantrekkelijkheid van de kavels;
    2. verhouding/aandeel grondwaarde in totale waarde gerealiseerde woning;
    3. verwachtingen markt versus beschikbaarheid grond.
  12. We hanteren een rentepercentage van 0% voor nieuwe investeringen en voor de gebruikelijke reserves wordt een inflatiepercentage van 2,4% gehanteerd.
  13. We hanteren een rentepercentage van 0,92% voor de grondexploitaties.
  14. Voor investeringen met een economisch nut, niet zijnde gebruiksgoederen, is projectfinanciering het uitgangspunt, met een rentepercentage van 2,8%.
  15. Investeringen met een maatschappelijk nut worden in de basis gefinancierd met gegenereerde en te genereren middelen uit vrije kasstromen.
  16. De MVA-gerelateerde baten en lasten hebben een incidenteel karakter en worden conform het vigerende grondbeleid en algemene beleid ten aanzien van de scheiding van incidentele en structurele baten en lasten ten gunste, dan wel ten laste van de algemene reserve Grondexploitatie gebracht.
  17. We ramen de gevolgen van areaalvergroting reëel alsmede de overige ontwikkelingen uit   de meerjarenramingen.
  18. De overhead wordt extracomptabel toegerekend aan producten die tariefgerelateerd zijn over het totaal van de lasten per tariefgerelateerd product. Voor de grondexploitatie geldt een uitzondering en wordt de overhead intracomptabel verwerkt. De overhead die intracomptabel aan grondexploitaties is toegerekend, wordt conform het bestaande beleid berekend over de toegerekende uren.
  19. De toerekening van apparaatskosten van de ambtelijke organisatie aan investeringen, bouwgrondexploitaties en derden ramen we op basis van urentoerekening op het niveau van 2017.
  20. Per 1 januari 2019 hanteren we een inwonertal van 46.632 voor uitgaaf en inkomstenramingen (inclusief het AZC Luttelgeest voor ca. 500 inwoners).
  21. Uitgangspunt is dat de inflatiecorrectie en de correctie voor salarisniveau en premies worden opgevangen door een bijstelling van de algemene uitkering; daarbij houden we er rekenschap mee dat hoogte en omvang van het gemeentefonds op dit moment nog onzeker zijn.

¹) Deze ‘gewogen correctie’ komt als volgt tot stand: driekwart van de correctie voor loonkosten (0,75 x3,5% = 2,625%) vermeerderd met een kwart van de inflatiecorrectie voor materiële budgetten (0,25 x2,4% = 0,6%). opgeteld: 3,225%.